Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Werkvormen voor intervisie

Om resultaat te bereiken bij intervisie is het belangrijk dat het gesprek verloopt via een bepaalde methode. Werkvormen zijn er in vele soorten en maten, maar ze zijn bijna alle geënt op dezelfde basisintervisiemethode.

Tekst Martine de Klein

Onderstaand artikel is een aanvulling op het artikel Kijken naar jezelf om (nog) beter te functioneren uit Podopost nr. 2. 2019

De basisintervisiemethode

Deze basisintervisiemethode is bij uitstek geschikt voor beginnende groepen en kent de volgende 5 fases:

1. Probleeminventarisatie (5 minuten)

De leden van de intervisiegroep brengen hun werkprobleem naar voren. Liefst kort en helder geformuleerd, in maximaal vijf zinnen. De groep maakt hieruit een keuze. Dit keer is dat het probleem van Ans, die zich afvraagt waarom ze zich de wet laat voorschrijven door sommige klanten.

2. Analyse (20 minuten)

De groep stelt informatieve vragen. Wat heeft dit probleem met Ans zelf te maken? Overkomt dit haar vaker? Zijn er bepaalde gedragspatronen zichtbaar?

Stel open vragen (die beginnen met ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘wanneer’ of ‘hoe’) en laat suggestieve en interpreterende vragen achterwege. Vraag Ans dus niet waarom ze ook altijd zo terughoudend is in de groep (suggestief), of waarom ze zo verlegen is (interpreterend). En geef in deze fase ook nog geen adviezen.

3. Bewustwording (15 minuten)

Een grondige analyse brengt de probleeminbrenger vaak tot een herformulering van het probleem. Daarbij benoemt diegene meestal het eigen aandeel in het probleem, of komt een dieperliggend probleem naar boven. Ans kan bijvoorbeeld beseffen dat ze niet genoeg voor zichzelf opkomt. Haar vraag verandert dan in ‘Hoe kan ik mij assertiever gaan gedragen?’

4. Advies (15 minuten)

Alle groepsleden geven een advies voor het op te lossen probleem. Het is aan de probleeminbrenger zelf om te kiezen voor welke oplossing hij of zij gaat. Ans kan besluiten om hier samen in een rollenspel met een collega aan te werken. Uit de adviezen kan – op de lange duur – ook een eigen perspectief groeien. Wanneer Ans haar gedrag op eigen kracht niet kan veranderen, zou ze bijvoorbeeld op termijn een assertiviteitstraining kunnen volgen.

Adviezen hoeven trouwens niet altijd tot een directe oplossing te leiden, maar kunnen ook aanleiding geven om te reflecteren op de achterliggende oorzaken. Zo kan Ans bedenken dat haar probleem dieper ligt en voortkomt uit haar jeugd en opvoeding.

5. Evaluatie (5 minuten)

De intervisiegroep evalueert de werkwijze, het resultaat en maakt afspraken voor de volgende bijeenkomst. Het is verstandig om de volgende keer nog even terug te komen op het eerder ingebrachte werkprobleem en te kijken in hoeverre iemand er iets aan gehad heeft. In het geval van Ans: laat zij zich tegenwoordig wat minder de kaas van het brood eten?

Doorvragen en herformuleren

De basisintervisiemethode is heel duidelijk, maar toch kunnen er dingen misgaan. Het komt bijvoorbeeld regelmatig voor dat groepen te weinig doorvragen op het probleem (analyse) en er dus onvoldoende materiaal ligt voor het herformuleren van het probleem (bewustwording). Terwijl dit juist de kern is van intervisie. Want pas nadat de vraag achter de vraag helder is, kan de zoektocht beginnen naar een goede oplossing. Dus Ans vraagt zich niet langer af waarom ze zich zo vaak de wet laat voorschrijven, maar wil weten hoe ze assertiever kan worden.

Nog een aandachtspunt is dat bij sommige intervisiegroepen de flow eruit lijkt als men advies heeft gegeven. Terwijl het daarna nog heel belangrijk is om ook tijd te nemen voor het formuleren van het actieplan. Daarmee kan de probleeminbrenger immers concrete resultaten gaan neerzetten. Wat gaat Ans bijvoorbeeld precies doen om te werken aan haar mondigheid? “Zorg er daarom voor dat je de basisinterventiemethode goed doortraint en helemaal in de vingers krijgt. Pas daarna kun je aan de slag met andere methoden”, adviseert trainer Jeroen Hendriksen. Hij heeft veel boeken geschreven over dit onderwerp en heeft samen met Jantine Huizing de waaier ‘Intervisie Werkvormen’ gemaakt (onder meer verkrijgbaar via Bol.com). De waaier geeft een gevarieerd en veelzijdig overzicht van de diverse methoden en beschrijft deze op een praktische en heldere manier.

Andere werkvormen

Op internet zijn ook veel andere werkvormen voor intervisie te vinden. We lichten hieronder de roddelmethode en de clinic methode verder toe.

De roddelmethode


Bij de roddelmethode mag de inbrenger van het te bespreken ‘probleem’ zich verder niet in de discussie melden. Hij of zij moet toezien hoe de andere deelnemers over hem ‘roddelen’

  • Stap 1: vraagintroductie: De inbrenger introduceert zijn vraag en geeft een korte toelichting.
  • Stap 2: verkenningsfase: De groepsleden proberen meer duidelijkheid over het probleem te krijgen door gerichte, open vragen te stellen, over inhoud, relatie, gevoel en procedure.
  • Stap 3: roddelfase: De vragensteller gaat buiten de kring zitten en mag zich niet bemoeien met het gesprek. Hij of zij luistert aandachtig en maakt aantekeningen over wat hij waarneemt. De groepsleden roddelen 15 minuten met elkaar over de achtergronden van de vraag, de mogelijke oorzaken en oplossingen.
  • Stap 4: ervaring: De vraagsteller komt terug in de groep en vertelt hoe hij het ervaren heeft om langs de lijn te zitten. Wat heeft hem of haar geraakt? Is hij het eens met het gegeven advies?
  • Stap 5: evaluatie: Inbrenger en groepsleden kijken samen terug op het proces. Wat heeft het opgeleverd en hoe heeft iedereen het ervaren.

De clinicmethode

De clinic is een soort rollenspel. De inbrenger demonstreert de probleemsituatie die hij of zij vaak tegenkomt. Dit doet hij of zij door de verschillende rollen van de probleemsituatie zelf te spelen. Vervolgens krijgen de groepsleden de kans om de rol van de inbrenger te spelen om hem zo alternatieve houdingen te laten zien.

  • Stap 1: vraagintroductie: De inbrenger introduceert zijn vraag en geeft een korte toelichting.
  • Stap 2: demonstratie: De inbrenger demonstreert de situatie door te switchen tussen twee of meer stoelen (op elke stoel speelt hij een andere rol uit de situatie). De groepsleden krijgen zo een beeld van het probleem.
  • Stap 3: alternatieven proberen: De andere groepsleden krijgen de gelegenheid om ‘op de stoel te gaan zitten’ van de inbrenger. Ze mogen daarbij een andere houding aannemen dan die van de inbrenger. Bijvoorbeeld: als de inbrenger heel terughoudend of verlegen was, mogen zij een meer zelfverzekerde houding aannemen.
  • Stap 4: Na elk ‘scène’ geeft de inbrenger aan of de aanpak hem of haar aanspreekt.
  • Stap 5: Tijdens de laatste scène kiest de inbrenger van de alternatieve aanpakken degene die haar het meest aanspreekt en speelt deze regieaanwijzingen zelf uit.
  • Stap 6: evaluatie: De groepsleden kijken terug op wat er besproken is.